Ornamente: een ode aan de Berlijnse vrouw

Ornamente für Kate Kühl is een vocaal en filmisch portret van Berlijn in de jaren 1946-48 en een ode aan de (anonieme) Berlijnse vrouw in die jaren. Maanden en jaren van schaamte en armoede volgen. Dagen dat er nog van alles mogelijk is. Weken en maanden dat vrouwen en ouden van dagen het straatbeeld domineren. ´Wij ruimen Berlijn op´, zeggen de vrouwen van Berlijn. Leed, honger en vergelding zijn nog niet omgeven door taboes- De wonden zijn tegelijkertijd nog te vers om verzorgd te worden. Reflectie vindt fragmentarisch plaats. En mannen en vrouwen praten nauwelijks over gevoelens.

Evi De Jean neemt de toeschouwer mee naar de ervaringen van een Berlijnse vrouw tijdens de angstige aprildagen van 1945, de bombardementen, de verkrachtingen, het puinruimen, het weerzien van haar geliefde Gerd én de hoop op een betere toekomst. Zij zingt pregnante, ongepubliceerde liederen van Boris Blacher … met een vleugje Weill en Eisler (Und was bekam des Soldaten Weib) … een tikje stout (Warum fahrst du nicht nach Wannsee) …. of sentimenteel (Chinesisches Wiegenlied) … allemaal over liefde en communicatie, wetende dat man en vrouw elkaar verloren hebben en toch amechtig naar elkaar op zoek zijn (In jenem Autobus). De teksten zijn van Blacher zelf en van Brecht, Tucholsky, Majakowski, Lommer en Weissenborn.  Op de achtergrond toont KamerOperaProject unieke historische beelden van Berlijn in 1945-1946, doorgaans door amateurs opgenomen.

Vrijwel alle liederen in de productie klonken op zondag 14 augustus 2011 in het Compagnietheater in Amsterdam als wereldpremières. KamerOperaProject heeft de manuscripten van de liederen teruggevonden in enkele mappen die de beroemde Berlijnse zangers Kate Kühl en Ernst Busch hebben nagelaten. In de Akademie der Künste in Berlijn zijn deze potloodschetsen alle jaren onontdekt gebleven. Sommige titels zijn zelfs in de standaard-bibliografieën over Boris Blacher nooit genoemd. Na toestemming van de weduwe van  Boris Blacher mocht KamerOperaProject de kleinoden bewerken en uitvoeren.

Kate Kühl: muze van het linkse lied

Kate Kühl (1899-1970) is een bekende Berlijnse cabaratière, zangeres en actrice. Vanaf 1920 is ze op het podium te vinden van Café des Westen, door Berlijners ook wel Café Größenwahn  genoemd. Daar zingt ze chansons en ballades en raakt ze uitstekend bevriend met Kurt Tucholsky en Friedrich Hollaender. Van hen voert ze vele liederen en cabaretteksten uit. In augustus 1928 is Kühl betrokken bij de première van de Dreigroschenoper van Brecht en Weill, in de rol van Lucy. Eén scène moet overigens sneuvelen, want vereist een coloratuur-sopraan en dat is Kate Kühl allerminst! Haar stem is klaar en hard.
Als de nationaalsocialisten aan de macht komen, is er geen ruimte meer voor politiek cabaret. Velen ontvluchten Duitsland. Zo niet Kate Kühl. Zij blijft, verdient haar boterham met kleine regionale radioreportages en kleine rolletjes in vrolijke UFA-speelfilms. Ze distantieerde zich zoveel mogelijk van politiek en maatschappijkritiek. Na de oorlog raakt ze goed bevriend met Hanns Eisler en Bertolt Brecht. Dit leidt onder meer tot de oprichting van het Berliner Ensemble. Daar zal ze meerdere ensceneringen van toneelstukken van Brecht mee opvoeren, voordat ze in de jaren ´50 naar West-Berlijn uitwijkt.

Liederen van Blacher  voor Lied der Zeit
Al heel snel krijgt Ernst Busch van de Sovjet-autoriteiten in 1945 toestemming om een platenmaatschappij op te richten. Muziek als heropvoeding van de Berlijnse bevolking: daar geloven de Sovjets in. De firma heet Lied der Zeit Schallplattenfirma mit eingeschlossene Buch- und Notenverlag. Oftewel Lied der Zeit. Van begin af aan heeft Ernst Busch twee uitdagingen: hoe krijgt hij materiaal te pakken om platen te persen  en hoe komt hij aan zangers en uitvoerende musici, want hij kan moeilijk alle platen zelf inzingen.
Kate Kühl is een uitstekende vriendin van Busch en komt er meteen bij. Zij mag enkele platen inzingen. ´Weet je nog iemand die muziek kan maken en misschien ook kan dirigeren?´ vraagt hij haar. ´Ja, Blacher´, antwoordt Kate. Voor Blacher is dit een buitenkans om in de openbaarheid te komen en zich niet alleen met serieuze muziek professioneel te profileren, maar ook met het geëngageerde, politieke lied. Hij zal een aantal liederen zelf schrijven, vooral voor Kate, maar ook een paar voor Busch en hij zal ze allemaal dirigeren met een gelegenheidsorkest. Dit alles gefinancierd met Russisch geld dat in Lied der Zeit wordt gestoken.
Busch speelt het voor elkaar om persmachines te bemachtigen. Voor het schrijnende tekort aan materiaal heeft hij ook een oplossing: uit arren moede verzoekt hij iedereen die de laatste Lied der Zeit-plaat wil kopen een oude schellakplaat in te leveren, zodat die gebroken, vermalen en gesmolten kan worden, waarna het materiaal dus opnieuw gebruikt kan worden.
In twee jaar tijd, 1946 en 1947, werken Kate Kühl en Boris Blacher, de cabaretière en de serieuze componist, beiden niet gevlucht, beiden op zoek naar een nieuwe weg, nauw samen. Het leidt tot intense opnamen waarin het lichte en het intense, het scherpe en het melancholische samensmelten in liederen die staan als een huis en zeker samen met beelden uit die tijd, een hele sterke indruk achterlaten. Sommige platen komen echt uit, sommige blijven hangen in een proefpersing.

Verloren manuscripten herontdekt
Boris Blacher laat de manuscripten van de liederen, vaak in potlood genoteerd, achter bij Busch of Kühl. In hun familiearchieven zijn deze werken vervolgens terecht gekomen en onder het stof geraakt. Blacher zelf lijkt ze ook te vergeten en zich vanaf de jaren ´50 vooral te concentreren op de organisatie van de Hochschule en zijn eigen composities.
In oktober 2010 heeft de weduwe van Boris Blacher, de pianiste Gerty Blacher-Herzog, nog woonachtig in Berlijn, KamerOperaProject exclusief toestemming gegeven om dit vergeten materiaal opnieuw te onderzoeken en uit te voeren tijdens het Grachtenfestival. De Berlijnse Akademie der Künste heeft de manuscripten in kopievorm vervolgens ter beschikking gesteld.

Kate Kühl zingt Das Lied vom Schreck op een korte DEFA-documentaire film uit 1947.

na-oorlogse, Berlijnse schellakplaat van Lied der Zeit

Verstoorde man-vrouw-verhoudingen

In de zomer van 1945 beheersen vrouwen, kinderen en ouden van dagen het straatbeeld van Berlijn. Soms komt een man terug uit het oosten, even vaak ook niet. En als manlief al terugkeert, treft hij een verwoeste stad stad aan en een vrouw die er onder de omstandigheden het beste van probeert te maken, zoals Karla Höcker beschrijft in haar bundel Vom Trost auf Erden (Lothar Blanvalet Verlag, Berlin, 1946), p. 11-15:

“Ze is veranderd”, dacht de man en keek van een afstandje naar het zacht belichte gezicht van de vrouw, die met neergeslagen ogen voor hem zat en naaide.
“Hij is veranderd”, dacht de vrouw en het deed haar pijn dat te beseffen. Het was immers de eerste avond na zijn terugkeer uit gevangenschap – en hoe vaak had ze zich deze avond al niet voorgesteld, met wat voor aanstormende gevoelens!  Nu was alles anders, heel anders. Nuchterder, vanzelfsprekender, maar tegelijk ook pijnlijk, gek genoeg. –
“Nu weet ik het”, dacht de man, die nog steeds troebel voor zich uit staarde, “ze is niet mooier of lelijker, ouder of jonger geworden, alleen anders, heel anders. Als het gewed is, iets krachtiger dan ik haar herinnerde. Bewuster in ieder geval, steviger  – en meer vrouw dan vroeger. Tegelijkertijd is er iets eigenaardig afgeslotens om haar heen, een koele broosheid, die ik niet ken en die me afstoot.” 
“Ik heb het gevoel”, dacht de vrouw, terwijl ze schuw een blik wierp op de man die daar ineengedoken zat en nerveus aan zijn sigaret trok, ”alsof hij een vreemd, hoffelijk persoon is, waar ik onverschillig tegenover sta. Ik zou zo graag met mijn hand over zijn voorhoofd strijken, over die veranderde, ietwat ingevallen slapen, waar nu zo´n klein adertje op ligt dat er vroeger niet was. Ik zou zo graag liefdevol voor hem zijn – maar ik kan toch onmogelijk liefdevol zijn naar deze vreemde, hoffelijke, zwijgzame persoon – ! “ 

De vrouwen zijn bepalend voor de eerste wederopbouw van de Berlijnse economie. Mannen zijn schaars, zijn overleden, verblijven in strafkampen in het oosten of zijn weer op de terugweg (Heimatkehrer). Ze zijn vaak psychisch en fysiek tot weinig in staat. Tekenend is het volgende fragment uit het anonieme dagboek van een vrouw (Eine Frau in Berlin, p. 51):

“Immer bemerke ich in diesen Tagen, dass sich mein Gefühl aller Frauen den Mannern gegenüber andert. Sie tun uns leid, erscheinen uns so kummerlich und kraftlos. Das schwachliche Geschlecht. Eine Art von Kollektiv-Enttauschung bereitet sich unter der Oberfläche bei den Frauen vor. Die mannerbeherschte, den starken Mann verherrlichende Naziwelt wankt – und mit ihr der Mythos ‘Mann’.” 

Meerdere Duitse speelfilms uit deze periode geven een scherpe reflectie op de positie van de Berlijnse vrouw in deze periode. De beroemde film A Foreign Affair van Billy Wilder – die zich geheel afspeelt tegen de achtergrond van de ruïnes van Berlijn – bevat een onvergetelijk portret van een nachtclubzangeres (Marlene Dittrich), die schippert, overleeft, zich bindt aan degene die sterk is en vooral de handen uit de mouwen steekt en doorgaat.  Erst das Essen, dann die Moral, onderstreept Wilder.

En in Wolfgang Staudte´s film Die Mörder sind unter uns is de vrouwelijke hoofdpersoon de deugdzame Duitse vrouw die als moreel kompas dient voor een legerarts die met wroeging en gevoelens van wraak huiswaarts keert.

Scènebeeld uit Die Mörder sind unter uns van Wolfgang Staudte

Aankondiging van de eerste DIAS-radiouitzendingen in de bevrijde stad Berlijn

filmposter van Die Mörder sind unter uns van Wolfgang Staudte: een van de eerste naoorlogse Duitse films die reflecteert over schuld en lijden

eerste Duitse RIAS-radio-wagen in Berlijn (1946)

Persreacties

De onderstaande reactie van Basia Jaworski van Place de l´Opera staat voor die van vele bezoekers van het Compagnietheater op 14 augustus 2011. Sommigen huilden. Vrijwel iedereen verliet diep onder de indruk de zaal. Een Oost-Duitse gast raakte er aan de bar niet over uitgepraat.

´´ … 
ongemeen spannend. De voorstelling werd opgebouwd als een vocaal en filmisch portret van de anonieme Berlijnse vrouw uit de jaren 45-47. In de begeleidende teksten, hier in de vorm van een fictief dagboek (tekst: Paul Oomens) die een periode tussen april en juni 1945 omvatte, kwamen alle belevenissen van ‘de vrouw’ aan bod. Bombardementen, puinruimen, verkrachtingen, verlangens en hoop op een betere toekomst. En het weerzien met een doodgewaande geliefde – een scène die mij het meeste heeft geraakt. “Gerd staat op de stoep. Met een fiets. Een zak aardappels en een dikke reep spek. Ik gil niet. Ik spring niet op. Ik huil niet. Ik ben volkomen verrast. Meer voel ik niet.”  Huiveringwekkend.
Evi De Jean is een begenadigd artieste. Zij is een zeer knappe vrouw, die in haar oranje jurk de reïncarnatie leek te zijn van de vrouwen uit die tijd. Bij het voorlezen was haar stem zacht, aaiend bijna, waardoor dat wat ze voorlas nog tragischer overkwam. Maar in de liederen klonk zij stevig. Niet zo stevig en staalachtig als Kühl zelf (we mochten ook een paar door haar gezongen fragmenten horen), maar zij kwam wel dicht in de buurt.
De begeleiding (en verzorging van muzieksolostukken) van beide recitals lag in handen van Jeroen Sarphati (piano) en Arthur Rusanovsky (viool). Sarphati toonde zich een voorbeeldig vertolker van de muziek uit die tijd, daar heeft hij zonder meer affiniteit mee en in de jazzy stukken was hij helemaal in zijn element. Maar het meeste was ik onder indruk van de 17-jarige (!) violist Arthur Rusanovsky. Van hem gaan we veel meer horen!

Basia Jaworski in Place de l’Opera